Kerndoelen

Op zoek naar een programma dat past is een bepaald tijdvak? Wil je tijdens een projectweek aan Engelse schrijfvaardigheid werken? Of wil je leerlingen laten leren debatteren? 

Vind educatieve programma’s die in jouw curriculum passen. Selecteer een kerndoel en bekijk de bijbehorende programma’s. 

1. De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken. 40
2. De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien. 4
3. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat. 5
4. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten. 13
5. De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen. 16
6. De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep. 29
7. De leerling leert een mondelinge presentatie te geven. 11
8. De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden. 12
9. De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren. 14
10. De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert en kan conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten. 7
11. De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het Engels door veel te luisteren naar gesproken en gezongen teksten. 13
12. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Engelse woordenschat. 4
13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten. 6
14. De leerling leert in Engelstalige schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen. 0
15. De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn dagelijks leven. 5
16. De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen, inlichtingen te vragen en om hulp te vragen. 2
17. De leerling leert informeel contact in het Engels te onderhouden via e-mail, brief en chatten. 1
18. De leerling leert welke rol het Engels speelt in verschillende soorten internationale contacten. 7
19. De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen. 2
20. De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen. 3
21. De leerling leert wiskundig te argumenteren en te onderscheiden van meningen en beweringen, en leert daarbij met respect voor ieders denkwijze wiskundige kritiek te geven en te krijgen. 1
22. De leerling leert de structuur en de samenhang te doorzien van getallen, breuken, procenten en verhoudingen, en leert ermee te werken in zinvolle en praktische situaties. 2
23. De leerling leert exact en schattend rekenen en redeneren op basis van inzicht in nauwkeurigheid, orde van grootte en marges die in een gegeven situatie passend zijn. 2
24. De leerling leert meten, leert structuur en samenhang doorzien van het metrieke stelsel, en leert rekenen met maten voor grootheden die gangbaar zijn in relevante toepassingen. 2
25. De leerling leert informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken en formules te gebruiken om greep te krijgen op verbanden tussen grootheden en variabelen. 1
26. De leerling leert te werken met vormen en structuren, leert daarvan afbeeldingen te maken en deze te interpreteren, en leert met hun eigenschappen en afmetingen te rekenen en te redeneren. 2
27. De leerling leert gegevens systematisch te beschrijven, ordenen en visualiseren, en leert gegevens, representaties en conclusies kritisch te beoordelen. 6
28. De leerling leert vragen over natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde onderwerpen om te zetten in onderzoeksvragen, dit onderzoek uit te voeren en de uitkomsten te presenteren. 20
29. De leerling leert kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in sleutelbegrippen uit de levende en niet-levende natuur, en leert ze te verbinden met situaties in het dagelijks leven. 22
37 a. tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 voor Chr.) 4
30. De leerling leert dat mensen, dieren en planten in symbiose leven met elkaar en hun omgeving en dat technologische en natuurwetenschappelijke toepassingen de duurzaamheid daarvan kan beïnvloeden. 23
31. De leerling leert onder andere door praktisch werk kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in processen uit de levende en niet-levende natuur en hun relatie met omgeving en milieu. 22
32. De leerling leert te werken met theorieën en modellen door onderzoek te doen naar natuurkundige en scheikundige verschijnselen als elektriciteit, geluid, licht, beweging, energie en materie. 9
33. De leerling leert door onderzoek kennis te verwerven over voor hem relevante technische producten en systemen en op planmatige wijze een technisch product te ontwerpen en te maken. 9
34. De leerling leert over bouw en functie van het menselijk lichaam, verbanden leggen met het bevorderen van lichamelijke en psychische gezondheid en daarin een eigen verantwoordelijkheid te nemen. 34
35. De leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en zijn omgeving, en hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in verschillende leefsituaties positief kan beïnvloeden 24
36. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen en respectvol met kritiek om te gaan. 74
37 b. tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr.–500 na Chr.) 2
37 c. tijd van monniken en ridders (500–1000) 4
37 d. tijd van steden en staten (1000–1500) 5
37 e. tijd van ontdekkers en hervormers (1500–1600) 11
37 f. tijd van regenten en vorsten (1600–1700) 8
37 g. tijd van pruiken en revoluties (1700–1800) 3
37 h. tijd van burgers en stoommachines (1800–1900) 7
37 i. tijd van wereldoorlogen (1900–1950) 21
37 j. tijd van televisie en computer (1950–heden) 15
38. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen. 34
39. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren. 9
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen en leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 31
41. De leerling leert de atlas als informatiebron te gebruiken en kaarten te lezen en te analyseren om zich te oriënteren, zich een beeld van een gebied te vormen of antwoorden op vragen te vinden. 2
42. De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu. 16
43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, 26
44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn. 20
45. De leerling leert de betekenis van Europese samenwerking en de Europese Unie te begrijpen voor zichzelf, Nederland en de wereld. 3
46. De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over de wereld, hij leert de betekenis daarvan te zien voor de bevolking en het milieu en relaties te leggen met het leven in Nederland. 9
47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving. 17
48. De leerling leert de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen. 14
49. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te presenteren. 12
50. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- of filmvoorstellingen. 19
51. De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer. 12
52. De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars. 14
53. De leerling leert op praktische wijze te oriënteren op veel verschillende bewegingsactiviteiten uit gevarieerde gebieden en daarin de eigen mogelijkheden te verkennen. 0
54. De leerling leert door middel van uitdagende bewegingssituaties zijn bewegingsrepertoire uit te breiden. 0
55. De leerling leert de hoofdbeginselen van de bewegingsactiviteiten op eigen niveau toe te passen. 0
56. De leerling leert tijdens bewegingsactiviteiten sportief te zijn, rekening te houden met de mogelijkheden en voorkeuren van anderen, en respect en zorg te hebben voor elkaar. 1
57. De leerling leert eenvoudige regelende taken te vervullen die het mogelijk maken, zelfstandig en samen met andere leerlingen bewegingsactiviteiten te beoefenen. 0
58. De leerling leert door deel te nemen aan praktische bewegingsactiviteiten de waarde van het bewegen voor gezondheid en welzijn kennen en ervaren. 7

TEVREDENHEIDSONDERZOEK

Heb je gevonden wat je zocht?